Douze Grands Caprices pour le cor

发行时间:2017-03-29
发行公司:CD Baby
简介:  Préface      Ne considérez pas le présent enregistrement comme résultat final à atteindre pour l’exécution de ces études, mais plutôt comme une source d’information représentant un gain de temps lors de l’étude des 12 caprices. Il est important que l’élève développe sa propre interprétation.   Pour la présente édition je me suis tenu strictement à l’édition originale de 1835.   La présence de cadences est remarquable. Il est regrettable que celle-ci aient été faussement interprétée ou perdue dans d’autres éditions.   Je vous souhaite beaucoup de plaisir lors de l’étude de ses œuvres.   Luc van Marcke      Jacques François Gallay      Sur la page de garde de ces 12 grands caprices pour le cor (I), Gallay se présente comme premier cor du roi et du théâtre italien. En dehors de quelques articles dans les encyclopédies musicales (II), il n’existe pratiquement pas de littérature concernant ce corniste et compositeur. Qui était-il, quelle fut son importance pour le monde musical ? Jacques François Gallay vit le jour le 8 décembre 1795 à Perpignan et décéda à Paris le 18 octobre 1864. Ses études de solfège débutèrent chez un certain Artus à l’age de 10 ans. Son père lui apprit les premières notions du cor. Son talent exceptionnel se manifesta à 14 ans, au sein de l’orchestre du théâtre de Perpignan, par son interprétation irréprochable du redoutable solo pour cor dans l’opéra Les Visitandines de François Devienne (1759-1803). En 1818 il devint directeur d’une association musicale locale à Perpignan, ce qui lui permit d’exécuter sa première composition, un concerto pour cor et orchestre probablement perdu. Entre-temps, il étudia l’harmonie auprès d’un certain Ozi. En 1820 il eut enfin la possibilité de débuter les études approfondies du cor au conservatoire de Paris. Bien qu’il eût largement dépassé la limite d’age, le célèbre corniste, professeur et compositeur Louis François Dauprat (1781-1868), enthousiasmé par le jeu de Gallay, le priT comme élève. Il obtint ainsi un premier prix après une année d’études. Pour la distribution des prix on lui permit de présenter un solo pour cor de sa propre composition. Pendant une courte période il fut corniste au sein de l’orchestre du théâtre de l’Odéon. À partir de 1825 il fut admis comme premier cor, aussi bien au Théâtre Italien qu’à la Chapelle Royale, fonction qu’il occupa jusqu’à la révolution de 1830. En 1832 il joindra l’orchestre privé du roi Louis-Philippe. L’année suivante il succéda à Dauprat comme professeur de cor naturel (« cor simple ») au conservatoire de Paris. Parallèlement il y avait aussi une classe de cor à pistons dont un autre élève de Dauprat, Joseph Jean-Pierre Émile Meifred (1791-1867) fut titulaire de 1832 à 1864. Meifred introduisit le cor à pistons en France vers 1828, après y avoir apporté quelques améliorations en collaboration avec le facteur d’instrument Labbaye. La classe de cor naturel fut supprimée à la mort de Gallay. Son élève Jean Mohr lui succéda. Gallay fut le dernier grand virtuose sur cor naturel. Le témoignage de François-Joseph Fétis signale qu’il produisait une « belle qualité de son, même dans les notes bouchées, beaucoup de sûreté dans l’attaque et de netteté dans l’exécution des traits ». Suivant Fétis l’étendue ou la tessiture était toutefois trop limitée, Gallay utilisait une manière particulière de volettement de la langue. Ses exécutions furent unanimement louées par la presse de l’époque. Les compositions de Gallay sont généralement écrites pour le cor ou avec la participation du cor (III). Les œuvres à caractère didactique, telle que ses 12 grandes études brillantes opus 43 (1839), 12 études pour le second cor opus 57 (1847), 12 grands caprices pour le cor (1835), 22 fantaisies mélodiques opus 58 (1850), méthode complète pour le cor opus 54 (circa 1845), 24 exercices dans tous les tons opus 37 (S.D.), 30 études opus 13 et les préludes mesurés et non mesurés opus 27 (s.d.) sont importants. En plus il composa de nombreuses œuvres pour cor et piano, dont beaucoup de fantaisies et des Airs variés dans le goût de l’époque, des œuvres pour plusieurs cors, tel que son quatuor pour quatre cors opus 26 et de nombreuses séries de duos pour deux cors, des œuvres avec orchestre donc 12 concertos et enfin des œuvres de musique de chambre avec participation du cor, ainsi que quelques compositions vocales. Les œuvres de Gallay peuvent, depuis peu, se réjouir d’un intérêt renouvelé. Bernard Huys Notes : (I) Titre complet de cette série : 12 grands caprices pour le cor composé pour son ami E.Poigné, amateur, par Gallay, premier cor du roi du théâtre italien, Paris, chez Colombier, successeur de A. Petit, 802 a.p. (Circa 1838) 27 p. Un exemplaire se trouve au département Musique de la Bibliothèque Royale à Bruxelles. Signature : MU S. 12. 244 C3. (II) Article de Roger Cotte dans Die Musik in Geschichte und Gegenwart, Allgemeine Enzyklopädie der Musik – Kassel – Basel vol. IV (1955), kol 1273-1274. Article de Horace Fitzpatrick dans The Groove Dictionary of Music and Musicians, London -Washington-Hongkong – vol VII (1980) page 101. (III) Une liste à compléter des œuvres de Gallay se trouve chez F. Pazdirek, Universal-Handbuch der Musik Litteratur. Vienne, 1904-1910, vol IV, p. 659-660.      Voorwoord   Deze opname mag niet beschouwd worden als een wenselijk eindresultaat bij het uitvoeren van de studies, maar als een tijdbesparende informatiebron bij het inoefenen van de 12 caprices. Het is van grootste belang dat de student zijn eigen interpretatie uitwerkt.   Voor uitgave van deze caprices hield ik mij strikt aan de originele uitgave uit 1835.   Opvallend is de aanwezigheid van cadensen, in andere uitgaven veelal jammerlijk geïnterpreteerd en verloren gegaan.   Verder veel studiegenoot.   Luc Van Marcke      Jacques François Gallay      Op het titelblad van zijn 12 grands caprices pour le cor (I) noemt hij zichzelf premier cor du roi et du théâtre italien.   Behoudens een paar artikels in muziekencyclopedieën (II) is de literatuur over deze Franse hoornist en componist omzeggens onbestaande. Wie was hij dan wel, welke verdiensten had hij in zijn tijd en wat betekent hij nu in onze muziekwereld?   Jacques François Gallay zag op 8 december 1795 de Perpignan het levenslicht en stierf te Parijs op 18 oktober 1864. Op 10-jarige leeftijd begon hij bij een zekere Artus de studie van de notenleer. Zijn vader bracht hem de eerste begrippen van het hoornspel bij. Zijn bijzondere begaafdheid manifesteerde zich al toen hij op veertienjarige leeftijd in het orkest van het theater de Perpignan de beruchte solo voor hoorn in de opera Les Visitadines van François Devienne (1759 - 1803) feilloos uitvoerde. In 1818 werd hij tot directeur van een plaatselijke muziekvereniging in Perpignan aangesteld. Dit bood hem de mogelijkheid aldaar zijn eerste composities, onder meer een - nu waarschijnlijk verloren gegaan - concerto voor hoorn en orkest uit te voeren. Intussen studeerde hij ook harmonie bij een zekere Ozi. Eindelijk kon hij vanaf 1820 naar het Parijse conservatorium grondige hoornstudies aanvatten. Ofschoon Gallay de leeftijdsgrens al overschreden had heeft de beroemde hoornist, leraar en componist Louis François Dauprat (1781 - 1868) hem in zijn klas opgenomen, begeesterd als hij was door het hoornspel van Gallay. Na amper een jaar studie behaalde hij voor zijn instrument al een eerste prijs. Op de prijsuitreiking stond men hem toe een zelf gecomponeerde solo voor hoorn uit te voeren. Korte tijd was hij aan het orkest van het Orchestre du Théâtre de l’Odéon als hoornist verbonden. Vanaf 1825 werd hij zowel in het Théatre Italien als in de Chapelle Royale tot eerste hoornist aangesteld. Deze laatste functie vervulde hij tot aan de revolutie in 1830. In 1832 werd hij in een privé-orkest van koning Louis Philippe opgenomen. Het jaar daarop werd hij, als opvolger van zijn leraar Dauprat, benoemd tot leraar voor natuurhoorn (“cor simple”) aan het conservatorium te Parijs.   Parallel was er ook een klas voor ventielen hoorn, waarvan Joseph Pierre Emile Meifred (1791 - 1867), eveneens een leerling van Dauprat, van 1832-1864 titularis was. Meifred introduceerde omstreeks 1828 de ventielen hoorn in Frankrijk nadat hij er samen met de Parijse instrumentenbouwer Labbaye een aantal verbeteringen had aangebracht. Bij het overlijden van Gallay in 1864 werd de klasse voor natuurhoorn afgeschaft. Gallay zelf werd opgevolgd door zijn leerlingen Jean Mohr.   Gallay was de laatste grote virtuoos op de natuurhoorn. Naar het getuigenis van François Joseph Fétis bezat hij een « belle qualité de son, même dans les notes bouchées, beaucoup de sûreté dans l’attaque et de netteté dans l’exécution des traits ».   Volgens Fétis heeft hij echter de omvang of het doelbereik te zeer beperkt waardoor een zekere monotonie ontstond. Voor het uitvoeren van trillers wende Gallay een speciale manier van fladderen van de tong aan. Zijn uitvoeringen werden door de toenmalige pers unaniem geloofd.   De composities van Gallay zijn meestal geschreven voor hoorn ofwel met deelname van de hoorn (III). Belangrijk zijn de didactische werken zoals zijn 12 grandes études brillantes opus 43 (1839), 12 études pour le second cor opus 57 (1847), 12 grands caprices pour le cor (1835), 22 fantaisies mélodiques opus 58 (1850), méthode complète pour le cor opus 54 (circa 1845), 24 exercices dans tous les tons opus 37 (S.D.), 30 études opus 13 et les préludes mesurés et non mesurés opus 27 (s.d.).   Verder componeerde hij tal van de werken voor hoorn en piano waaronder veel fantasieën en “Airs Variés” naar de smaak van de tijd, werken voor meerdere hoorns zoals zijn kwartet voor vier hoorns opus 26 evenals verschillende reeksen duo’s voor twee hoorns, werken voor hoorn en orkest waaronder 12 concerto’s en tenslotte kamermuziek werken met deelname van hoorn en vocale composities. Het werk van Gallay mag zich sinds enige tijd -en terecht - verheugen op een hernieuwde belangstelling.   (I) De volledige titel van deze bundel luidt: 12 grands caprices pour le cor composé pour son ami E.Poigné, amateur, par Gallay, premier cor du roi du théâtre italien, Paris, chez Colombier, successeur de A. Petit, 802 a.p. (Circa 1838) 27 p   Een exemplaar ervan bevindt zich in de afdeling muziek van de Koninklijke bibliotheek te Brussel signatuur: Mus. 12244 C3.   (II) Artikel van Roger Cotte dans Die Musik in Geschichte und Gegenwart, Allgemeine Enzyklopädie der Musik – Kassel – Basel vol. IV (1955), kol 1273-1274.   Artikel van Horace Fitzpatrick dans The Groove Dictionary of Music and Musicians, London -Washington-Hongkong – vol VII (1980) page 101.   (III) Een bij te werken lijst van werken van Gallay zegt men in F. Pazdirek, Universal-Handbuch der Musik Litteratur. Vienne, 1904-1910, vol IV, p. 659-660.
  Préface      Ne considérez pas le présent enregistrement comme résultat final à atteindre pour l’exécution de ces études, mais plutôt comme une source d’information représentant un gain de temps lors de l’étude des 12 caprices. Il est important que l’élève développe sa propre interprétation.   Pour la présente édition je me suis tenu strictement à l’édition originale de 1835.   La présence de cadences est remarquable. Il est regrettable que celle-ci aient été faussement interprétée ou perdue dans d’autres éditions.   Je vous souhaite beaucoup de plaisir lors de l’étude de ses œuvres.   Luc van Marcke      Jacques François Gallay      Sur la page de garde de ces 12 grands caprices pour le cor (I), Gallay se présente comme premier cor du roi et du théâtre italien. En dehors de quelques articles dans les encyclopédies musicales (II), il n’existe pratiquement pas de littérature concernant ce corniste et compositeur. Qui était-il, quelle fut son importance pour le monde musical ? Jacques François Gallay vit le jour le 8 décembre 1795 à Perpignan et décéda à Paris le 18 octobre 1864. Ses études de solfège débutèrent chez un certain Artus à l’age de 10 ans. Son père lui apprit les premières notions du cor. Son talent exceptionnel se manifesta à 14 ans, au sein de l’orchestre du théâtre de Perpignan, par son interprétation irréprochable du redoutable solo pour cor dans l’opéra Les Visitandines de François Devienne (1759-1803). En 1818 il devint directeur d’une association musicale locale à Perpignan, ce qui lui permit d’exécuter sa première composition, un concerto pour cor et orchestre probablement perdu. Entre-temps, il étudia l’harmonie auprès d’un certain Ozi. En 1820 il eut enfin la possibilité de débuter les études approfondies du cor au conservatoire de Paris. Bien qu’il eût largement dépassé la limite d’age, le célèbre corniste, professeur et compositeur Louis François Dauprat (1781-1868), enthousiasmé par le jeu de Gallay, le priT comme élève. Il obtint ainsi un premier prix après une année d’études. Pour la distribution des prix on lui permit de présenter un solo pour cor de sa propre composition. Pendant une courte période il fut corniste au sein de l’orchestre du théâtre de l’Odéon. À partir de 1825 il fut admis comme premier cor, aussi bien au Théâtre Italien qu’à la Chapelle Royale, fonction qu’il occupa jusqu’à la révolution de 1830. En 1832 il joindra l’orchestre privé du roi Louis-Philippe. L’année suivante il succéda à Dauprat comme professeur de cor naturel (« cor simple ») au conservatoire de Paris. Parallèlement il y avait aussi une classe de cor à pistons dont un autre élève de Dauprat, Joseph Jean-Pierre Émile Meifred (1791-1867) fut titulaire de 1832 à 1864. Meifred introduisit le cor à pistons en France vers 1828, après y avoir apporté quelques améliorations en collaboration avec le facteur d’instrument Labbaye. La classe de cor naturel fut supprimée à la mort de Gallay. Son élève Jean Mohr lui succéda. Gallay fut le dernier grand virtuose sur cor naturel. Le témoignage de François-Joseph Fétis signale qu’il produisait une « belle qualité de son, même dans les notes bouchées, beaucoup de sûreté dans l’attaque et de netteté dans l’exécution des traits ». Suivant Fétis l’étendue ou la tessiture était toutefois trop limitée, Gallay utilisait une manière particulière de volettement de la langue. Ses exécutions furent unanimement louées par la presse de l’époque. Les compositions de Gallay sont généralement écrites pour le cor ou avec la participation du cor (III). Les œuvres à caractère didactique, telle que ses 12 grandes études brillantes opus 43 (1839), 12 études pour le second cor opus 57 (1847), 12 grands caprices pour le cor (1835), 22 fantaisies mélodiques opus 58 (1850), méthode complète pour le cor opus 54 (circa 1845), 24 exercices dans tous les tons opus 37 (S.D.), 30 études opus 13 et les préludes mesurés et non mesurés opus 27 (s.d.) sont importants. En plus il composa de nombreuses œuvres pour cor et piano, dont beaucoup de fantaisies et des Airs variés dans le goût de l’époque, des œuvres pour plusieurs cors, tel que son quatuor pour quatre cors opus 26 et de nombreuses séries de duos pour deux cors, des œuvres avec orchestre donc 12 concertos et enfin des œuvres de musique de chambre avec participation du cor, ainsi que quelques compositions vocales. Les œuvres de Gallay peuvent, depuis peu, se réjouir d’un intérêt renouvelé. Bernard Huys Notes : (I) Titre complet de cette série : 12 grands caprices pour le cor composé pour son ami E.Poigné, amateur, par Gallay, premier cor du roi du théâtre italien, Paris, chez Colombier, successeur de A. Petit, 802 a.p. (Circa 1838) 27 p. Un exemplaire se trouve au département Musique de la Bibliothèque Royale à Bruxelles. Signature : MU S. 12. 244 C3. (II) Article de Roger Cotte dans Die Musik in Geschichte und Gegenwart, Allgemeine Enzyklopädie der Musik – Kassel – Basel vol. IV (1955), kol 1273-1274. Article de Horace Fitzpatrick dans The Groove Dictionary of Music and Musicians, London -Washington-Hongkong – vol VII (1980) page 101. (III) Une liste à compléter des œuvres de Gallay se trouve chez F. Pazdirek, Universal-Handbuch der Musik Litteratur. Vienne, 1904-1910, vol IV, p. 659-660.      Voorwoord   Deze opname mag niet beschouwd worden als een wenselijk eindresultaat bij het uitvoeren van de studies, maar als een tijdbesparende informatiebron bij het inoefenen van de 12 caprices. Het is van grootste belang dat de student zijn eigen interpretatie uitwerkt.   Voor uitgave van deze caprices hield ik mij strikt aan de originele uitgave uit 1835.   Opvallend is de aanwezigheid van cadensen, in andere uitgaven veelal jammerlijk geïnterpreteerd en verloren gegaan.   Verder veel studiegenoot.   Luc Van Marcke      Jacques François Gallay      Op het titelblad van zijn 12 grands caprices pour le cor (I) noemt hij zichzelf premier cor du roi et du théâtre italien.   Behoudens een paar artikels in muziekencyclopedieën (II) is de literatuur over deze Franse hoornist en componist omzeggens onbestaande. Wie was hij dan wel, welke verdiensten had hij in zijn tijd en wat betekent hij nu in onze muziekwereld?   Jacques François Gallay zag op 8 december 1795 de Perpignan het levenslicht en stierf te Parijs op 18 oktober 1864. Op 10-jarige leeftijd begon hij bij een zekere Artus de studie van de notenleer. Zijn vader bracht hem de eerste begrippen van het hoornspel bij. Zijn bijzondere begaafdheid manifesteerde zich al toen hij op veertienjarige leeftijd in het orkest van het theater de Perpignan de beruchte solo voor hoorn in de opera Les Visitadines van François Devienne (1759 - 1803) feilloos uitvoerde. In 1818 werd hij tot directeur van een plaatselijke muziekvereniging in Perpignan aangesteld. Dit bood hem de mogelijkheid aldaar zijn eerste composities, onder meer een - nu waarschijnlijk verloren gegaan - concerto voor hoorn en orkest uit te voeren. Intussen studeerde hij ook harmonie bij een zekere Ozi. Eindelijk kon hij vanaf 1820 naar het Parijse conservatorium grondige hoornstudies aanvatten. Ofschoon Gallay de leeftijdsgrens al overschreden had heeft de beroemde hoornist, leraar en componist Louis François Dauprat (1781 - 1868) hem in zijn klas opgenomen, begeesterd als hij was door het hoornspel van Gallay. Na amper een jaar studie behaalde hij voor zijn instrument al een eerste prijs. Op de prijsuitreiking stond men hem toe een zelf gecomponeerde solo voor hoorn uit te voeren. Korte tijd was hij aan het orkest van het Orchestre du Théâtre de l’Odéon als hoornist verbonden. Vanaf 1825 werd hij zowel in het Théatre Italien als in de Chapelle Royale tot eerste hoornist aangesteld. Deze laatste functie vervulde hij tot aan de revolutie in 1830. In 1832 werd hij in een privé-orkest van koning Louis Philippe opgenomen. Het jaar daarop werd hij, als opvolger van zijn leraar Dauprat, benoemd tot leraar voor natuurhoorn (“cor simple”) aan het conservatorium te Parijs.   Parallel was er ook een klas voor ventielen hoorn, waarvan Joseph Pierre Emile Meifred (1791 - 1867), eveneens een leerling van Dauprat, van 1832-1864 titularis was. Meifred introduceerde omstreeks 1828 de ventielen hoorn in Frankrijk nadat hij er samen met de Parijse instrumentenbouwer Labbaye een aantal verbeteringen had aangebracht. Bij het overlijden van Gallay in 1864 werd de klasse voor natuurhoorn afgeschaft. Gallay zelf werd opgevolgd door zijn leerlingen Jean Mohr.   Gallay was de laatste grote virtuoos op de natuurhoorn. Naar het getuigenis van François Joseph Fétis bezat hij een « belle qualité de son, même dans les notes bouchées, beaucoup de sûreté dans l’attaque et de netteté dans l’exécution des traits ».   Volgens Fétis heeft hij echter de omvang of het doelbereik te zeer beperkt waardoor een zekere monotonie ontstond. Voor het uitvoeren van trillers wende Gallay een speciale manier van fladderen van de tong aan. Zijn uitvoeringen werden door de toenmalige pers unaniem geloofd.   De composities van Gallay zijn meestal geschreven voor hoorn ofwel met deelname van de hoorn (III). Belangrijk zijn de didactische werken zoals zijn 12 grandes études brillantes opus 43 (1839), 12 études pour le second cor opus 57 (1847), 12 grands caprices pour le cor (1835), 22 fantaisies mélodiques opus 58 (1850), méthode complète pour le cor opus 54 (circa 1845), 24 exercices dans tous les tons opus 37 (S.D.), 30 études opus 13 et les préludes mesurés et non mesurés opus 27 (s.d.).   Verder componeerde hij tal van de werken voor hoorn en piano waaronder veel fantasieën en “Airs Variés” naar de smaak van de tijd, werken voor meerdere hoorns zoals zijn kwartet voor vier hoorns opus 26 evenals verschillende reeksen duo’s voor twee hoorns, werken voor hoorn en orkest waaronder 12 concerto’s en tenslotte kamermuziek werken met deelname van hoorn en vocale composities. Het werk van Gallay mag zich sinds enige tijd -en terecht - verheugen op een hernieuwde belangstelling.   (I) De volledige titel van deze bundel luidt: 12 grands caprices pour le cor composé pour son ami E.Poigné, amateur, par Gallay, premier cor du roi du théâtre italien, Paris, chez Colombier, successeur de A. Petit, 802 a.p. (Circa 1838) 27 p   Een exemplaar ervan bevindt zich in de afdeling muziek van de Koninklijke bibliotheek te Brussel signatuur: Mus. 12244 C3.   (II) Artikel van Roger Cotte dans Die Musik in Geschichte und Gegenwart, Allgemeine Enzyklopädie der Musik – Kassel – Basel vol. IV (1955), kol 1273-1274.   Artikel van Horace Fitzpatrick dans The Groove Dictionary of Music and Musicians, London -Washington-Hongkong – vol VII (1980) page 101.   (III) Een bij te werken lijst van werken van Gallay zegt men in F. Pazdirek, Universal-Handbuch der Musik Litteratur. Vienne, 1904-1910, vol IV, p. 659-660.